Wat is centrale sensitisatie en hoe uit het zich bij kinderen met juveniele fibromyalgie en juveniele idiopathische artritis? Wat impliceert de aanwezigheid van centrale sensitisatie voor de klinische praktijk? U leest het hier.
Er bestaan momenteel slechts 3 categorieën van pijnstillers: paracetamol, NSAID’s en opiaten. Die geneesmiddelen geven goede resultaten bij ontstekingsziekten, maar werken minder goed bij niet-inflammatoire pijn zoals bij artrose of gewone lage rugpijn. Er is dus behoefte aan nieuwe pijnstillers. Een gesprek met prof. Bernard Bannwarth (Bordeaux) over NGF-antagonisten in het kader van het jaarlijkse congres van de Société française de Rhumatologie.
Pediatrician/Pediatric Intensivist; Pediatric Sedationist; Assistant-Professor Maastricht University; Maastricht Universitair Medisch Centrum, The Netherlands Kinderen die tijdens hun ziekte pijnlijke of belastende verrichtingen ondergaan, zullen zich daar vaak tegen verzetten of onvoldoende meewerken. Om te voorkomen dat procedures mislukken en/of oncomfortabel worden, hebben kinderen vaak Procedurele Sedatie of Analgesie (PSA) nodig. In de afgelopen decennia hebben kinderartsen hun eigen PSA-protocollen ontwikkeld. Deze protocollen hebben over het algemeen een vrij matige kwaliteit. Ineffectieve sedatie is een frequent probleem terwijl ook de veiligheid niet optimaal is. Naar aanleiding van een aantal ernstige incidenten werden internationale richtlijnen opgesteld. Tegelijk wordt in toenemende mate onderzoek gepubliceerd over PSA. Dit artikel vat de belangrijkste achtergronden en aanbevelingen samen uit de recente richtlijnen en de belangrijkste conclusies van recent gepubliceerd onderzoek. Veiligheid van PSA heeft vooral te maken met professionele competenties en randvoorwaarden. Om een optimale effectiviteit te halen is vaak titreerbare diepe sedatie nodig, zoals propofol. Voor beperkte ingrepen verdient het aanbeveling om over lachgas of transmucosale midazolam te kunnen beschikken. Daar waar mogelijk moet ook gebruik worden gemaakt van lokale/topicale anesthesie en non-farmacologische technieken.
[Christophe Demoulin 1-3, Marc Marty 3,4, Stéphane Genevay 3,5, Marc Vanderthommen 1,2, Genevève Mahieu 2,3,6, Yves Henrotin 1,2,3,7 - 1. Department of Sport and Rehabilitation Sciences, University of Liège, Belgium. 2. Belgian Back Society (BBS). 3. Section Rachis de la Société Française de Rhumatologie (SFR). 4. Division of Rheumatology, Henri-Mondor Hospital, University of Paris 12, France. 5. Division of Rheumatology, University Hospital of Geneva, Switzerland. 6. Back Unit, Dinant Hospital Centre, Belgium. 7. Bone and Cartilage Research Unit, University of Liège, Belgium] De eerste rugschoolprogramma’s voor patiënten met lagerugpijn dateren van eind jaren 60. Volgens de Europese aanbevelingen, kunnen ze op korte termijn een heilzaam effect hebben bij de behandeling van de patiënten (1). Over de vraag of ze ook lagerugpijn en al haar kwalijke gevolgen kunnen voorkomen, bestaat meer controverse (2). Daarom werd de efficiëntie van rugschoolprogramma’s (die vooral zijn gebaseerd op het biomedische/biomechanische model) voor de preventie van lagerugpijn onderworpen aan een literatuuronderzoek. Negen gerandomiseerde en gecontroleerde studies werden geïdentificeerd: allemaal hadden ze betrekking op een preventieve interventie op de werkplaats, met grote verschillen qua inhoud en duur. Het gemiddelde niveau van de kwaliteit van de methodologie was laag (5,1/12) en de meeste studies werden slechts uitgevoerd bij een beperkte steekproef. Hoewel in acht van de negen studies geen enkel significant verschil werd gerapporteerd in de incidentie van lagerugpijn, functionele ongeschiktheid en het aantal dagen arbeidsongeschiktheid tussen de groep die een rugschoolprogramma volgde en de controlegroep, kunnen we door de lage methodologische kwaliteit van deze studies niet definitief besluiten dat deze programma’s niet efficiënt zijn. Published ahead of print.
Personen met erosieve artrose op het niveau van de handen hebben meer functieverlies en significant meer pijn dan personen met gecontroleerde artritis ter hoogte van de handgewrichten. Er is derhalve behoefte aan betere behandelopties voor personen met erosieve artrose. Dat besluit een Vlaams onderzoeksteam, onder leiding van prof. Gust Verbruggen (UGent). Arthritis & Rheumatism publiceert de resultaten.
1. Vakgroep Menselijke Fysiologie, Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie, VUB, Brussel 2. Vakgroep Musculoskeletale Kinesitherapie, Departement Gezondheidszorg, Artesis Hogeschool, Antwerpen 3. Vakgroep Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie, UG en Arteveldehogeschool, Gent 4. Departement Immunologie, Allergie en Reumatologie, UA, Antwerpen 5. Departement Inwendige Geneeskunde, UZ Antwerpen, UA 6. Multidisciplinair pijncentrum, UZ Antwerpen, UA 7. Dienst Revalidatie en Kinesitherapie, UZ Brussel, VUB Hoewel reumatoïde artritis over het algemeen beschouwd wordt als een typische vorm van nociceptieve pijn ten gevolge van de gewrichtsontstekingen, zijn er toch een aantal klinische manifestaties die doen vermoeden dat ook het centrale zenuwstelsel betrokken zou kunnen zijn bij het onderhouden van pijn. Zoals eerder vastgesteld bij artrose, sluit de aanwezigheid van gewrichtspathologie de aanwezigheid van centrale sensitisatie of centrale hyperexciteerbaarheid bij reumatoïde artritis allerminst uit.
Het BIS-protocol, waarbij een EEG wordt gemaakt om te voorkomen dat hoogrisicopatiënten tijdens een operatie bij bewustzijn komen, is geen interessant alternatief voor de ETAC-methode. Dat schrijven Michael Avidan en collega’s in het New England Journal of Medicine.
Een persconferentie eind februari in Brussel had als doel de problematiek rond chronische pijn onder de aandacht te brengen. Een gericht initiatief, Change Pain gedoopt, wil de aandacht voor chronische pijn in België versterken en de behandeling ervan optimaliseren. Verschillende patiëntenorganisaties en de EFIC (European Federation of IASP Chapters) hebben hun medewerking hieraan toegezegd. Prof. Bart Morlion (multidisciplinair pijncentrum, UZ Leuven), dr. Jan Van Zundert (multidisciplinair pijncentrum, Ziekenhuis Oost-Limburg, Genk), Marie-Elisabeth Faymonville (algologie & palliatieve zorg, CHU Liège) gaven er conceptuele toelichting. Prof. Bart Van den Eynden (huisartsgeneeskunde, Universiteit Antwerpen) lichtte afrondend zijn persoonlijke ervaringen toe, evenals een patiënte die haar medische geschiedenis vertelde.
Ortho-Rheumato Vol. 23 Nr. 1
Schrijf u gratis in op onze wekelijkse nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws en nog veel meer ...