De stijging van langdurig arbeidsongeschikte werknemers haalt steeds vaker de media. Langdurige afwezigheid van het werk, voornamelijk veroorzaakt door musculoskeletale en mentale aandoeningen, vormt een grote kost voor de samenleving en is nefast voor de financiële stabiliteit van de patiënt, leidt tot psychologische problemen en sociale exclusie, zowel binnen het bedrijf als in de samenleving (1).
Ministers Maggie De Block en Kris Peeters ontwikkelden daarop een activeringsbeleid en lanceerden eind 2016 twee KB’s om langdurige arbeidsongeschiktheid te voorkomen en re-integratie te bevorderen. De nieuwe wetgeving geeft enkele duidelijke richtlijnen over de opvolging van de patiënt om chroniciteit van de ziekte te voorkomen. Zo moet de adviserende arts van het ziekenfonds binnen twee maanden na de aangifte van de arbeidsongeschiktheid een eerste inschatting maken over het risico op langdurige arbeidsongeschiktheid en de re-integratiemogelijkheden.
Twee maanden is geen lucratief gekozen tijdstip. Enerzijds omdat meer dan driekwart van de werk‑ nemers spontaan het werk zal hervatten binnen de twee maanden (2). Anderzijds, bestaan de patiënten die voor die tijd het werk nog niet hervatten uit twee groepen; zij die alsnog het werk spontaan zullen hervatten en zij die behoefte hebben aan vroegtijdige en systematische opvolging. ‘Vroegtijdig’ lijkt het sleutelwoord, want na drie tot zes maanden arbeidsongeschiktheid keert amper de helft van de werknemers terug naar zijn vorige job, na één jaar is dit nog slechts 20% (3).
Vanwege de grote groep patiënten én de nadelige gevolgen voor hun gezondheid en terugkeermogelijkheden, is het belangrijk om vóór 2 maanden de zieke werknemers te identificeren voor wie verdere opvolging en ondersteuning noodzakelijk is. Onderzoek leert ons dat er verschillende voorspellende factoren zijn voor langdurige ziekte. Deze factoren beïnvloeden de kans op terugkeer naar het werk en omvatten verschillende levensdomeinen. Verrassend genoeg is niet de ziekte zelf, maar wel de inschatting van de gezondheid en de herstelperceptie van de patiënt doorslaggevend voor een duurzame terugkeer.
Deze percepties kunnen we bevragen bij de patiënt. Een bevraging in een vroeg stadium van de arbeidsongeschiktheid heeft verschillende voordelen, zoals het aanzetten van de patiënt tot zelfreflectie: “Wat zijn de belangrijkste drempels om het werk te hervatten?”, “Waar kan ik zelf aan werken en waar heb ik ondersteuning voor nodig?”. Dergelijk gesprek ondersteunt de patiënt en versterkt het gevoel dat hij effectief in staat is de situatie aan te pakken.
De bevraging kan ook een eerste stap zijn om concrete hulp en informatie aan te bieden, zoals toegang naar patiëntenplatformen of zoals een informatief gesprek over de terugkeermogelijkheden met de arbeidsarts. Hoe vroeger de begeleiding start, hoe meer kans op succes. Ten slotte kan een bevraging van de patiënt de adviserend arts toestaan om, in combinatie met gegevens uit het medische dossier, prioriteit te geven aan patiënten die het meeste behoefte hebben aan ondersteuning.
In opdracht van het kenniscentrum van het RIZIV werd daarom een vragenlijst ontwikkeld die momenteel gevalideerd wordt in verschillende onderzoeken, waarbij Belgische patiënten bevraagd werden over werkgerelateerde, persoonsgebonden, thuis- en functioneringsgerelateerde factoren. Daarnaast werden nog andere validatiestudies opgezet (4, 5). Na een volledige validatie zal een verkorte versie van de vragenlijst worden geïmplementeerd bij alle ziekenfondsen, om op een wetenschappelijke manier het risico op langdurige arbeidsongeschiktheid in te schatten. Dit bevordert niet alleen een eenvormige aanpak die de arbeidsongeschikte werknemer ondersteunt bij zijn herstel, maar ook een succesvolle en duurzame re-integratie.